Statenvertaling

Markus 1:18-34 Statenvertaling (SV1750)

18. En zij, terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.

19. En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende.

20. En terstond riep Hij hen; en zij, latende hun vader Zebedeus in het schip, met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd.

21. En zij kwamen binnen Kapernaum; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij.

22. En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen, als machthebbende, en niet als de Schriftgeleerden.

23. En er was in hun synagoge een mens, met een onreinen geest, en hij riep uit,

24. Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods.

25. En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem.

26. En de onreine geest, hem scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van hem.

27. En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreinen geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzaam zijn!

28. En Zijn gerucht ging terstond uit, in het gehele omliggende land van Galilea.

29. En van stonde aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.

30. En Simons vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar.

31. En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte ze op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.

32. Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen, die kwalijk gesteld, en van den duivel bezeten waren.

33. En de gehele stad was bijeenvergaderd omtrent de deur.

34. En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren; en wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.