39. En sommigen der Schriftgeleerden, antwoordende, zeiden: Meester! Gij hebt wel gezegd.
40. En zij durfden Hem niet meer iets vragen.
41. En Hij zeide tot hen: Hoe zeggen zij, dat de Christus Davids Zoon is?
42. En David zelf zegt in het boek der psalmen: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand,
43. Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
44. David dan noemt Hem zijn Heere; en hoe is Hij zijn Zoon?
45. En daar al het volk het hoorde, zeide Hij tot Zijn discipelen:
46. Wacht u van de Schriftgeleerden, die daar willen wandelen in lange klederen, en beminnen de groetingen op de markten, en de voorgestoelten in de synagogen, en de vooraanzittingen in de maaltijden;
47. Die der weduwen huizen opeten, en onder een schijn lange gebeden doen; dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen.