Statenvertaling

Lukas 20:33-47 Statenvertaling (SV1750)

33. In de opstanding dan, wiens vrouw van dezen zal zij zijn? Want die zeven hebben dezelve tot een vrouw gehad.

34. En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw trouwen, en worden ten huwelijk uitgegeven;

35. Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden;

36. Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn den engelen gelijk; en zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn.

37. En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes aangewezen bij het doornenbos, als hij den Heere noemt den God Abrahams, en den God Izaks, en den God Jakobs.

38. God nu is niet een God der doden, maar der levenden; want zij leven Hem allen.

39. En sommigen der Schriftgeleerden, antwoordende, zeiden: Meester! Gij hebt wel gezegd.

40. En zij durfden Hem niet meer iets vragen.

41. En Hij zeide tot hen: Hoe zeggen zij, dat de Christus Davids Zoon is?

42. En David zelf zegt in het boek der psalmen: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand,

43. Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.

44. David dan noemt Hem zijn Heere; en hoe is Hij zijn Zoon?

45. En daar al het volk het hoorde, zeide Hij tot Zijn discipelen:

46. Wacht u van de Schriftgeleerden, die daar willen wandelen in lange klederen, en beminnen de groetingen op de markten, en de voorgestoelten in de synagogen, en de vooraanzittingen in de maaltijden;

47. Die der weduwen huizen opeten, en onder een schijn lange gebeden doen; dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen.