36. En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware.
37. En zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazarener voorbijging.
38. En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!
39. En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids, ontferm U mijner!
40. En Jezus, sti staande, beval, dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem,
41. Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere! dat ik ziende mag worden.
42. En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden.
43. En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, dat ziende, gaf Gode lof.