Statenvertaling

Lukas 1:29-40 Statenvertaling (SV1750)

29. En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord, en overleide, hoedanig deze groetenis mocht zijn.

30. En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden.

31. En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS.

32. Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven.

33. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.

34. En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne?

35. En de engel, antwoordende, zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.

36. En zie, Elizabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht, met een zoon, in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde.

37. Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.

38. En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar.

39. En Maria, opgestaan zijnde in diezelfde dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda;

40. En kwam in het huis van Zacharias, en groette Elizabet.