Statenvertaling

Leviticus 13:36-40 Statenvertaling (SV1750)

36. En de priester hem zal bezien hebben, dat, ziet, de schurftheid in het vel uitgespreid is, de priester zal naar het geelachtig haar niet zoeken; hij is onrein.

37. Maar indien die schurftheid, naar dat hij zien kan, is staande gebleven, en zwart haar daarop gewassen is, die schurftheid is genezen, hij is rein; daarom zal de priester hem rein verklaren.

38. Verder als een man, of vrouw, aan het vel van hun vlees blaren zullen hebben, witte blaren;

39. En de priester zal gemerkt hebben, dat, ziet, ingetrokken witte blaren in het vel van hun vlees zijn; het is een witte puist in het vel uitgebot, hij is rein.

40. En als een man zijn hoofdhaar zal uitgevallen zijn, hij is kaal, hij is rein.