Statenvertaling

Klaagliederen 5:8-18 Statenvertaling (SV1750)

8. Knechten heersen over ons; er is niemand, die ons uit hun hand rukke.

9. Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn.

10. Onze huid is zwart geworden gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers.

11. Zij hebben de vrouwen te Sion verkracht, en de jonge dochters in de steden van Juda.

12. De vorsten zijn door hunlieder hand opgehangen; de aangezichten der ouden zijn niet geeerd geweest.

13. Zij hebben de jongelingen weggenomen, om te malen, en de jongens struikelen onder het hout.

14. De ouden houden op van de poort, de jongelingen van hun snarenspel.

15. De vreugde onzes harten houdt op, onze rei is in treurigheid veranderd.

16. De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben!

17. Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.

18. Om des bergs Sions wil, die verwoest is, waar de vossen op lopen.