Statenvertaling

Klaagliederen 3:45-61 Statenvertaling (SV1750)

45. Samech. Gij hebt ons tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld, in het midden der volken.

46. Pe. Al onze vijanden hebben hun mond tegen ons opgesperd.

47. Pe. De vreze en de kuil zijn over ons gekomen, de verwoesting en de verbreking.

48. Pe. Met waterbeken loopt mijn oog neder, vanwege de breuk der dochter mijns volks.

49. Ain. Mijn oog vliet, en kan niet ophouden, omdat er geen rust is;

50. Ain. Totdat het de HEERE van den hemel aanschouwe, en het zie.

51. Ain. Mijn oog doet mijn ziele moeite aan, vanwege al de dochteren mijner stad.

52. Tsade. Die mijn vijanden zijn zonder oorzaak, hebben mij als een vogeltje dapperlijk gejaagd.

53. Tsade. Zij hebben mijn leven in een kuil uitgeroeid, en zij hebben een steen op mij geworpen.

54. Tsade. De wateren zwommen over mijn hoofd; ik zeide: Ik ben afgesneden!

55. Koph. HEERE! Ik heb Uw Naam aangeroepen uit den ondersten kuil.

56. Koph. Gij hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet voor mijn zuchten, voor mijn roepen.

57. Koph. Gij hebt U genaderd ten dage, als ik U aanriep; Gij hebt gezegd: Vrees niet!

58. Resch. HEERE! Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Gij hebt mijn leven verlost.

59. Resch. HEERE! Gij hebt gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel mijn rechtzaak.

60. Resch. Gij hebt al hun wraak gezien, al hun gedachten tegen mij.

61. Schin. HEERE! Gij hebt hun smaden gehoord, en al hun gedachten tegen mij;