Statenvertaling

Klaagliederen 3:38-43 Statenvertaling (SV1750)

38. Mem. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade en het goede?

39. Mem. Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden.

40. Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE.

41. Nun. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende:

42. Nun. Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest, daarom hebt Gij niet gespaard.

43. Samech. Gij hebt ons met toorn bedekt, en Gij hebt ons vervolgd; Gij hebt ons gedood. Gij hebt niet verschoond.