Statenvertaling

Klaagliederen 3:24-32 Statenvertaling (SV1750)

24. Cheth. De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen.

25. Teth. De HEERE is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt.

26. Teth. Het is goed, dat men hope, en stille zij op het heil des HEEREN.

27. Teth. Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt.

28. Jod. Hij zitte eenzaam, en zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft.

29. Jod. Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting.

30. Jod. Hij geve zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van smaad.

31. Caph. Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid.

32. Caph. Maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen, naar de grootheid Zijner goedertierenheden.