Statenvertaling

Klaagliederen 3:12-27 Statenvertaling (SV1750)

12. Daleth. Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld.

13. He. Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan.

14. He. Ik ben al mijn volk tot belaching geworden, hun snarenspel den gansen dag.

15. He. Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt.

16. Vau. Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt.

17. Vau. En Gij hebt mijn ziel verre van den vrede verstoten, ik heb het goede vergeten.

18. Vau. Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den HEERE.

19. Zain. Gedenk aan mijn ellende en aan mijn ballingschap, aan den alsem en galle.

20. Zain. Mijn ziel gedenkt er wel terdege aan, en zij bukt zich neder in mij.

21. Zain. Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen;

22. Cheth. Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben;

23. Cheth. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot.

24. Cheth. De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen.

25. Teth. De HEERE is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt.

26. Teth. Het is goed, dat men hope, en stille zij op het heil des HEEREN.

27. Teth. Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt.