Statenvertaling

Jozua 19:11-18 Statenvertaling (SV1750)

11. En hun landpale gaat opwaarts naar het westen en Mar-ala, en reikt tot Dabbaseth, en reikt tot aan de beek, die voor aan Jokneam is.

12. En zij wendt zich van Sarid oostwaarts tegen den opgang der zon, tot de landpale van Chisloth-thabor, en zij komt uit te Dobrath, en gaat opwaarts naar Jafia.

13. En vandaar gaat zij oostwaarts door naar den opgang, naar Gath-hefer, te Eth-kazin, en zij komt uit te Rimmon-methoar, hetwelk is Nea.

14. En deze landpale keert zich om tegen het noorden naar Hannathon, en haar uitgangen zijn het dal van Jiftah-el.

15. En Kattath, en Nahalal, en Simron, en Jidala, en Bethlehem; twaalf steden en haar dorpen.

16. Dit is het erfdeel der kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; deze steden en haar dorpen.

17. Het vierde lot ging uit voor Issaschar, voor de kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen.

18. En hun landpale was Jizreela, en Chesulloth, en Sunem,