Statenvertaling

Jozua 15:18-26 Statenvertaling (SV1750)

18. En het geschiedde, als zij tot hem kwam, zo porde zij hem aan, om een veld van haar vader te begeren; en zij sprong van den ezel af; toen sprak Kaleb tot haar: Wat is u?

19. En zij zeide: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf hij haar hoge waterwellingen en lage waterwellingen.

20. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen.

21. De steden nu, van het uiterste van den stam der kinderen van Juda tot de landpale van Edom, tegen het zuiden, zijn: Kabzeel, en Eder, en Jagur,

22. En Kina, en Dimona, en Adada,

23. En Kedes, en Hazor, en Jithnan,

24. Zif, en Telem, en Bealoth,

25. En Hazor-hadattha, en Kerioth-hezron, (dat is Hazor).

26. Amam, en Sema, en Molada,