8. De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, dat hij blind was, zeiden: Is deze niet, die zat en bedelde?
9. Anderen zeiden: Hij is het; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben het.
10. Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de ogen geopend?
11. Hij antwoordde en zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, en bestreek mijn ogen, en zeide tot mij: Ga heen naar het badwater Siloam, en was u. En ik ging heen, en wies mij, en ik werd ziende.
12. Zij dan zeiden tot hem: Waar is Die? Hij zeide: Ik weet het niet.
13. Zij brachten hem tot de Farizeen, hem namelijk, die te voren blind geweest was.