30. Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.
31. En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.
32. Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijs om te eten, die gij niet weet.
33. Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht?
34. Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge.
35. Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden, en dan komt de oogst? Ziet, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten.
36. En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijde, beide, die zaait en die maait.
37. Want hierin is die spreuk waarachtig: Een ander is het, die zaait, en een ander, die maait.
38. Ik heb u uitgezonden, om te maaien, hetgeen gij niet bearbeid hebt; anderen hebben het bearbeid, en gij zijt tot hun arbeid ingegaan.
39. En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles, wat ik gedaan heb.
40. Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, baden zij Hem, dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar twee dagen.
41. En er geloofden er veel meer om Zijns woords wil;