Statenvertaling

Johannes 4:21-37 Statenvertaling (SV1750)

21. Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden.

22. Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden.

23. Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden.

24. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.

25. De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen.

26. Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek.

27. En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij, of: Wat spreekt Gij met haar?

28. Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zeide tot de lieden:

29. Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?

30. Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.

31. En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.

32. Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijs om te eten, die gij niet weet.

33. Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht?

34. Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge.

35. Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden, en dan komt de oogst? Ziet, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten.

36. En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijde, beide, die zaait en die maait.

37. Want hierin is die spreuk waarachtig: Een ander is het, die zaait, en een ander, die maait.