Statenvertaling

Johannes 2:7-14 Statenvertaling (SV1750)

7. Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe.

8. En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het tot den hofmeester; en zij droegen het.

9. Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet, van waar de wijn was; maar de dienaren, die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom.

10. En zeide tot hem: Alle man zet eerst den goeden wijn op, en wanneer men wel gedronken heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard.

11. Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.

12. Daarna ging Hij af naar Kapernaum, Hij, en Zijn moeder, en Zijn broeders, en Zijn discipelen; en zij bleven aldaar niet vele dagen.

13. En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.

14. En Hij vond in den tempel, die ossen, en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende.