12. Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen.
13. En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
14. Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.