Statenvertaling

Johannes 1:34-46 Statenvertaling (SV1750)

34. En ik heb gezien, en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is.

35. Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen.

36. En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: Ziet, het Lam Gods!

37. En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus.

38. En Jezus Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen: (1:39) Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester) waar woont Gij?

39. (1:40) Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen en zagen, waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure.

40. (1:41) Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren.

41. (1:42) Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus.

42. (1:43) En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus, hem aanziende, zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genaamd worden Cefas, hetwelk overgezet wordt Petrus.

43. (1:44) Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galilea, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij.

44. (1:45) Filippus nu was van Bethsaida, uit de stad van Andreas en Petrus.

45. (1:46) Filippus vond Nathanael en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden, van Welken Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Nazareth.

46. (1:47) En Nathanael zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide van hem: Kom en zie.