Statenvertaling

Job 6:6-20 Statenvertaling (SV1750)

6. Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers?

7. Mijn ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze.

8. Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave;

9. En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte!

10. Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden.

11. Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou?

12. Is mijn kracht stenen kracht? Is mijn vlees staal?

13. Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven?

14. Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten.

15. Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door;

16. Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke de sneeuw zich verbergt.

17. Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats.

18. De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan.

19. De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten op haar.

20. Zij worden beschaamd, omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden zij schaamrood.