2. Want den dwaze brengt de toornigheid om, en de ijver doodt den slechte.
3. Ik heb gezien een dwaas wortelende; doch terstond vervloekte ik zijn woning.
4. Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld in de poort, en er was geen verlosser.
5. Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen gehaald had; de struikrover slokte hun vermogen in.