1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2. Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden?
3. Zie, gij hebt velen onderwezen, en gij hebt slappe handen gesterkt;
4. Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld;
5. Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd.
6. Was niet uw vreze Gods uw hoop, en de oprechtheid uwer wegen uw verwachting?