20. (39:23) Zult gij het beroeren als een sprinkhaan? De pracht van zijn gesnuif is een verschrikking.
21. (39:24) Het graaft in den grond, en het is vrolijk in zijn kracht; en trekt uit, den geharnaste tegemoet.
22. (39:25) Het belacht de vreze, en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard.
23. (39:26) Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammig ijzer des spies en der lans.
24. (39:27) Met schudding en beroering slokt het de aarde op, en gelooft niet, dat het is het geluid der bazuin.
25. (39:28) In het volle geklank der bazuin, zegt het: Heah! en ruikt den krijg van verre, den donder der vorsten en het gejuich.
26. (39:29) Vliegt de sperwer door uw verstand, en breidt hij zijn vleugelen uit naar het zuiden?
27. (39:30) Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt?
28. (39:31) Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats.
29. (39:32) Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af.
30. (39:33) Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij.