Statenvertaling

Job 37:8-13 Statenvertaling (SV1750)

8. En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen.

9. Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude.

10. Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden.

11. Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts.

12. Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.

13. Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.