Statenvertaling

Job 37:5-19 Statenvertaling (SV1750)

5. God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet.

6. Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot den plasregen des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen.

7. Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks.

8. En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen.

9. Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude.

10. Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden.

11. Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts.

12. Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.

13. Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.

14. Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods.

15. Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?

16. Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?

17. Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden?

18. Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?

19. Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.