Statenvertaling

Job 37:12-23 Statenvertaling (SV1750)

12. Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.

13. Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.

14. Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods.

15. Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?

16. Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?

17. Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden?

18. Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?

19. Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.

20. Zal het Hem verteld worden, als ik zo zou spreken? Denkt iemand dat, gewisselijk, hij zal verslonden worden.

21. En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;

22. Als van het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit!

23. Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.