Statenvertaling

Job 34:16-26 Statenvertaling (SV1750)

16. Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.

17. Zou Hij ook, Die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?

18. Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!

19. Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.

20. In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.

21. Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.

22. Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.

23. Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.

24. Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.

25. Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.

26. Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;