Statenvertaling

Job 34:12-22 Statenvertaling (SV1750)

12. Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.

13. Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?

14. Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, Zijn geest en Zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;

15. Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.

16. Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.

17. Zou Hij ook, Die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?

18. Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!

19. Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.

20. In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.

21. Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.

22. Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.