11. Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar.
12. Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens.
13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt niet van al Zijn daden.
14. Maar God spreekt eens of tweemaal; doch men let niet daarop.
15. In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger;
16. Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding;