Statenvertaling

Job 33:1-17 Statenvertaling (SV1750)

1. En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore.

2. Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte.

3. Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.

4. De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.

5. Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht, stel u.

6. Zie, ik ben Godes, gelijk gij; uit het leem ben ik ook afgesneden.

7. Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn.

8. Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord;

9. Ik ben rein, zonder overtreding; ik ben zuiver, en heb geen misdaad.

10. Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor Zijn vijand.

11. Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar.

12. Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens.

13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt niet van al Zijn daden.

14. Maar God spreekt eens of tweemaal; doch men let niet daarop.

15. In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger;

16. Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding;

17. Opdat Hij den mens afwende van zijn werk, en van den man de hovaardij verberge;