Statenvertaling

Job 31:6-19 Statenvertaling (SV1750)

6. Hij wege mij op, in een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten.

7. Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;

8. Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden!

9. Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;

10. Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen!

11. Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad bij de rechters.

12. Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.

13. Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij;

14. (Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?

15. Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?)

16. Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;

17. En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft;

18. (Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;)

19. Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;