36. Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als een kroon.
37. Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen.
38. Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;
39. Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;
40. Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.