Statenvertaling

Job 31:17-25 Statenvertaling (SV1750)

17. En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft;

18. (Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;)

19. Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;

20. Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;

21. Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag;

22. Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!

23. Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid.

24. Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;

25. Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;