Statenvertaling

Job 30:9-18 Statenvertaling (SV1750)

9. Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord.

10. Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht.

11. Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.

12. Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen.

13. Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben geen helper van doen.

14. Zij komen aan, als door een wijde breuk; onder de verwoesting rollen zij zich aan.

15. Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele ziel, en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan.

16. Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan.

17. Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn polsaderen rusten niet.

18. Door de veelheid der kracht is mijn kleed veranderd; Hij omgordt mij als de kraag mijns roks.