Statenvertaling

Job 30:7-15 Statenvertaling (SV1750)

7. Zij schreeuwden tussen de struiken; onder de netelen vergaderden zij zich.

8. Zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam; zij waren geslagen uit den lande.

9. Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord.

10. Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht.

11. Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.

12. Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen.

13. Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben geen helper van doen.

14. Zij komen aan, als door een wijde breuk; onder de verwoesting rollen zij zich aan.

15. Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele ziel, en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan.