Statenvertaling

Job 30:2-9 Statenvertaling (SV1750)

2. Waartoe zou mij ook geweest zijn de krachten hunner handen? Zij was door ouderdom in hen vergaan.

3. Die door gebrek en honger eenzaam waren, vliedende naar dorre plaatsen, in het donkere, woeste en verwoeste.

4. Die ziltige kruiden plukten bij de struiken, en welker spijze was de wortel der jeneveren.

5. Zij werden uit het midden uitgedreven; (men jouwde over hen, als over een dief),

6. Opdat zij wonen zouden in de kloven der dalen, de holen des stofs en der steenrotsen.

7. Zij schreeuwden tussen de struiken; onder de netelen vergaderden zij zich.

8. Zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam; zij waren geslagen uit den lande.

9. Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord.