Statenvertaling

Job 30:12-22 Statenvertaling (SV1750)

12. Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen.

13. Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben geen helper van doen.

14. Zij komen aan, als door een wijde breuk; onder de verwoesting rollen zij zich aan.

15. Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele ziel, en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan.

16. Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan.

17. Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn polsaderen rusten niet.

18. Door de veelheid der kracht is mijn kleed veranderd; Hij omgordt mij als de kraag mijns roks.

19. Hij heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as.

20. Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij.

21. Gij zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer hand wederstaat Gij mij hatelijk.

22. Gij heft mij op in den wind; Gij doet mij daarop rijden, en Gij versmelt mij het wezen.