Statenvertaling

Job 30:1-7 Statenvertaling (SV1750)

1. Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.

2. Waartoe zou mij ook geweest zijn de krachten hunner handen? Zij was door ouderdom in hen vergaan.

3. Die door gebrek en honger eenzaam waren, vliedende naar dorre plaatsen, in het donkere, woeste en verwoeste.

4. Die ziltige kruiden plukten bij de struiken, en welker spijze was de wortel der jeneveren.

5. Zij werden uit het midden uitgedreven; (men jouwde over hen, als over een dief),

6. Opdat zij wonen zouden in de kloven der dalen, de holen des stofs en der steenrotsen.

7. Zij schreeuwden tussen de struiken; onder de netelen vergaderden zij zich.