Statenvertaling

Job 3:21-26 Statenvertaling (SV1750)

21. Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten;

22. Die blijde zijn tot opspringens toe, en zich verheugen, als zij het graf vinden;

23. Aan den man, wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft?

24. Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water.

25. Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen.

26. Ik was niet gerust; en was niet stil, en rustte niet; en de beroering is gekomen.