Statenvertaling

Job 3:13-21 Statenvertaling (SV1750)

13. Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;

14. Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden;

15. Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden.

16. Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben.

17. Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht;

18. Daar zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet.

19. De kleine en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer.

20. Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed?

21. Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten;