Statenvertaling

Job 3:13-20 Statenvertaling (SV1750)

13. Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;

14. Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden;

15. Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden.

16. Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben.

17. Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht;

18. Daar zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet.

19. De kleine en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer.

20. Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed?