Statenvertaling

Job 3:1-13 Statenvertaling (SV1750)

1. Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn dag.

2. Want Job antwoordde en zeide:

3. De dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen;

4. Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven; en dat geen glans over hem schijne;

5. Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags!

6. Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome!

7. Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome;

8. Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken;

9. Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads!

10. Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen.

11. Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, en heb den geest gegeven, als ik uit den buik voortkwam?

12. Waarom zijn mij de knieen voorgekomen, en waartoe de borsten, opdat ik zuigen zou?

13. Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;