Statenvertaling

Job 27:2-12 Statenvertaling (SV1750)

2. Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan!

3. Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;

4. Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!

5. Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen.

6. Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen.

7. Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde.

8. Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?

9. Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt?

10. Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?

11. Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.

12. Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?