Statenvertaling

Job 24:9-18 Statenvertaling (SV1750)

9. Zij rukken het weesje van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand.

10. Den naakte doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen.

11. Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en zijn dorstig.

12. Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.

13. Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden.

14. Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief.

15. Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht.

16. In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet.

17. Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw.

18. Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden.