Statenvertaling

Job 24:3-8 Statenvertaling (SV1750)

3. Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand.

4. Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.

5. Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren.

6. Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af.

7. Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude.

8. Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen.