Statenvertaling

Job 22:7-22 Statenvertaling (SV1750)

7. Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.

8. Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin.

9. De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld.

10. Daarom zijn strikken rondom u, en vervaardheid heeft u haastelijk beroerd.

11. Of gij ziet de duisternis niet, en des water overvloed bedekt u.

12. Is niet God in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn.

13. Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen?

14. De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen.

15. Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben?

16. Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort;

17. Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige hun gedaan?

18. Hij had immers hun huizen met goed gevuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij.

19. De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen;

20. Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft.

21. Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen.

22. Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.