Statenvertaling

Job 22:1-13 Statenvertaling (SV1750)

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:

2. Zal ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige voordelig zijn.

3. Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt?

4. Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt?

5. Is niet uw boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen einde?

6. Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen.

7. Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.

8. Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin.

9. De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld.

10. Daarom zijn strikken rondom u, en vervaardheid heeft u haastelijk beroerd.

11. Of gij ziet de duisternis niet, en des water overvloed bedekt u.

12. Is niet God in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn.

13. Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen?