Statenvertaling

Job 21:3-9 Statenvertaling (SV1750)

3. Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.

4. Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?

5. Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.

6. Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat.

7. Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen?

8. Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen.

9. Hun huizen hebben vrede zonder vreze, en de roede Gods is op hen niet.