Statenvertaling

Job 21:22-34 Statenvertaling (SV1750)

22. Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt?

23. Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was;

24. Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner benen was bevochtigd.

25. De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten.

26. Zij liggen te zamen neder in het stof, en het gewormte overdekt ze.

27. Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet.

28. Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen?

29. Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet?

30. Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden.

31. Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden?

32. Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop.

33. De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal.

34. Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl in uw antwoorden overtreding overig is?