Statenvertaling

Job 21:10-19 Statenvertaling (SV1750)

10. Zijn stier bespringt, en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt niet.

11. Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen.

12. Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels.

13. In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf.

14. Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.

15. Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?

16. Doch ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij.

17. Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn toorn!

18. Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;

19. Dat God Zijn geweld weglegt voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt;